Met een buik vol boosheid kwam ik naar hier. Het was geen grote boosheid, het waren er vele kleintjes.
Ik had me weer blij willen schrijven. Ik liep over straat, had te warm en bestelde koffie die me uiteraard niet afkoelde.
De tafel was geel van vrolijkheid en de stoelen liefhebbend rood, het had me kunnen opbeuren maar dat deed het niet. Rond me stonden of zaten mensen te hard te praten. Er kwam niet veel op mijn blad.
De boosheid in mijn buik bleef bonken. Ik liep naar huis en vroeg me af waarom iedereen zo leek te slenteren. Daarom nam ik een andere weg – die omgeleid bleek door werken. Ik vloekte. Niet voor het laatst.