Ik lig in bed. Het is donker maar niet donker genoeg. De airco maakt meer kabaal dan een snurkende zeebonk. Mijn rug wil rusten en mijn voeten willen rennen. Ik zou kunnen opstaan, naar toilet gaan, water drinken en wat lezen. Maar dat deed ik al en het hielp niet. Aan iets leuks denken. Waar zou ik nu graag willen zijn? Een hangmat? Een wolk? In een konijnenpijp vol dons waar ik wel in pas? Ik draai me om, en nog eens.
Het brengt me naar mijn vroegere kot. Daar zou ik nog eens willen slapen. Mijn bed was een matras op een mezzanine, hoog en ver weg van de boze wereld. Bij gebrek aan koptelefoon legde ik de kleine cassetterecorder op mijn hoofdkussen en zette het volume zó dat ik de muziek net kon horen. Als ik, net als nu, niet kon slapen luisterde ik naar My Dying Bride. Het werkte altijd. Door de muziek of door het ruisen van de cassette?
Vannacht ben ik twintig, ik lig op de mezzanine. Als ik mijn voet omhoog steek raken mijn tenen het plafond. Maar ik steek mijn voeten niet omhoog, ze liggen zwaar op de matras. Ik hoor nog net de klik die het einde van de A-kant aangeeft. En ik slaap.