Singapore is druk. Altijd en bijna overal.
Omdat ik graag mensen observeer is dat boeiend.
Omdat ik me rap overprikkeld voel is dat lastig.
Ik heb een lichaam dat kan weigeren, dat stopt als het te veel wordt. Groot gelijk natuurlijk, maar dat komt me niet altijd goed uit.
Een van de rustigste plekken in Singapore is ons zwembad. We hebben een gigantisch zwembad dat we delen met 1800 anderen. Blijkbaar houden ongeveer 1790 mensen er niet van om ’s avonds te zwemmen. Dat komt mooi uit.
Het is een zegen om dan te gaan. Omgeven worden door het koele water en kijken naar de honderden verlichte ramen rondom die gewoon het effect geven van een sterrenhemel. Mijn voeten op de bodem voelen en mijn vingertoppen spreiden. Drijven met gesloten ogen. Zwemmen als vliegen onder de sterren.
Behalve een groot zwembad, zijn er ook twee bubbelbaden. Eentje is meestal leeg, in het andere zit steeds weer hetzelfde gezin. Terwijl ik in het lege bad zit, wordt de observator in me wakker. Ik geniet van die gesprekken die geen lawaai dreigen te worden. Meestal is het de opa die vertelt, zijn vrouw lacht. De vader aait zijn dochter over het bolronde hoofdje en de moeder kijkt toe, net als ik.
Een gesprek volgen dat je niet verstaat is zoveel fijner, je geeft er zelf invulling aan. De opa wijst naar zijn kleindochtertje, hij zegt wat voor prachtkind ze is. De vader lacht. Als Chinezen oprecht lachen verdwijnen hun ogen. Mensen kunnen er fantastisch uitzien zonder ogen.
Ik kijk, luister, beaam en vergeet de tijd. Mijn vingers zijn gerimpeld en zelfs op mijn gezicht begint het, warempel.
Ik stap uit het water en zie hoe het hele gezin naar me wuift. Alsof ze me gezien hebben.
Ik wuif terug. Zonder ogen.