Momenteel werk ik een roman af. Het is de derde die ik schrijf. Dat is niet veel, er mogen er nog meer volgen. Toch meen ik er nu al een proces in te herkennen.
Ik zie een gezicht dat stilaan een lichaam krijgt.
Een personage zonder stem komt naast me staan, loopt een eindje mee en begint dan toch te spreken: ‘Ik volg je niet meer.’
Of ik niet met hem mee zou gaan?
Ik stem toe. Onder mijn voorwaarden: tot daar en niet verder.
Soms beslis ik terug te keren. Ik ben de baas. Soms niet. Het is de derde keer dat ik meeloop.
Ik twist met mijn personage. Hij wil geen problemen, maar ik dring aan. Geen probleem is geen verhaal.
Hem in de steek laten doe ik niet. We maken alles samen door, van begin tot einde.
Het is een lange wandeling die eindigt op een uitkijkpost. We bekijken het verhaal. Dat doen we samen, maar ik beslis. Wandelen we er opnieuw over? En opnieuw, en opnieuw. Zie ik het bos nog door de bomen?
Bij mijn eerste roman “Wildgroen” vond ik het de moeite. We wandelden 20 à 30 kilometer per dag en kwamen na 775 kilometer weer aan de uitkijkpost. Telkens werd het zicht beter. Toen we uiteindelijk niets meer konden zien, stopten we.
De tweede roman die ik schreef, hield op na twee rondes. Ik rolde de landkaart op en verborg die in een schuif. Misschien kan het ooit nog dienen. Als kladpapier.
“Twee tafels naast elkaar” is de titel van de roman die ik nu opnieuw bewandel. De wandeling was niet zo lang en niet zo zwaar. Singapore is warm en vochtig maar ook vlak. We hebben de pagode beklommen, Dong Jian Xin en ik. We kijken en hopen dat het goed wordt.