Eentje heette Josette. En dan waren er nog Olivia en Sofie.
Beren of knuffels had ik niet, ik was een poppenmoeder. Het idee dat sommige kinderen echt geloofden dat ze vader of moeder waren van een beer vond ik absurd. Ik had echte kinderen die in echte bedjes sliepen.
Natuurlijk sprak ik met hen. Zonder een antwoord te verwachten, baby’s kunnen immers niet spreken.
Ik hield ze voorzichtig in mijn armen en voelde hun pijn als ze door mijn broer tegen de grond gekwakt werden.
Olivia was een Schildkröt die kon huilen, ze heeft me vaak tot wanhoop gedreven. Haar heb ik nog altijd. Ze heeft overal rode streepjes en zelfs groene onder haar neus. Bloed en snot, het hoort bij het leven.
Soms duwde ik mijn vingers in hun ogen, de pijn vergetend. De ogen van Sofie gingen een beetje naar achter als ik duwde. Dat gevoel zit nog steeds in mijn geheugen. Net als de stugge haarstoppels van Josette, waar ik een beetje had bijgeknipt. En de kleine harde vingers, die putjes maakten in mijn vingertjes.
Poppen, die hebben wel degelijk gevoel.