Toen. Toen ik in de trein zat, richting Luik Guillemins, maar afstapte in Tongeren.
Vrijdagavond was een warm bad. Hoe heerlijk voelde het om na een week kotknokken alles te doen wat niet cool was: wortelpuree eten, om negen uur gaan slapen, dan nog een middagdutje doen, en daarna wandelen met mijn moeder.
Op zaterdagavond keken we naar een film van Louis de Funès: mama in een rode badjas, ik in een roze. Onze haren vers gewassen en in dunne streepjes gekamd. Dan huilden we eerst van het lachen en daarna van het huilen. Tot negen uur. Daarna was er mijn bed.
Al sliep ik vijf nachten per week in een ander bed, dàt was mijn bed. Zonder lattenbodem of donsdeken, maar met springveren en twintig kilo dekens op mij. Nu kan me niet meer voorstellen dat ik zo kon slapen, maar er is zo veel dat ik me nu niet meer kan voorstellen.