Het huis dat ik bouw
naast je onrust, je hunker
naast het felle in jou
Als ik opsta en uitkijk
door het raam van je ogen
en ik wandel en struikel
over jouw ellebogen
En ik klop je borstplaat
en ik druk op de bel
en ik schuil in je oorschelp
en kruip onder je vel
Ik bewandel je slokdarm
en rust uit in je maag
In het huis dat ik opbouw
en wat woon ik hier graag