Roodkapje woonde in een huisje aan de rand van het bos. Liefst van alles ging hij naar zijn opa.
Op een dag ging hij er weer naartoe, om koekjes te halen. Thuis mocht hij er nooit meer dan drie, maar bij opa mocht hij het hele pak als hij daar trek in had.
Op zijn weg kwam hij een wolf tegen. ‘Roodkapje, waar ga jij heen?’ vroeg die.
Roodkapje deed net of hij de wolf niet zag. Wolven zijn niet te vertrouwen, zo wist hij. En dus keek hij gewoon de andere kant op.
Het was warm in het huis van opa. Op tafel stond een blikken doos met een koekjesmengeling. Roodkapje at alleen de koekjes met chocola.
Toen ging de bel, de wolf stond voor de deur.
Opa gaf hem een koekje, eentje zonder chocola. Want opa wist dat het voor de wolf ook niet altijd makkelijk was. Zo is het leven nu eenmaal, en daar verandert wolf zijn echt niets aan.