We staan weer voor een zomer. Ze draagt het haar hoog in een staart en zweet in fijne straaltjes uit haar hals. Naar ons kijken doet ze niet, ze tuurt naar verre oorden. In haar blik lees je de avonturen die jij waarschijnlijk niet zal beleven.
Soms vraag je je af of je wel van de zomer houdt. En doe je dat dan in alle oprechtheid, of alleen omdat iedereen het doet.
De zomer heeft sterke, blote benen, met schrammen van het scherpe gras. Ze draagt een korte jurk die borsten toont en zelfs geen buikje wil verbergen. Ze plast gehurkt achter een struik en lacht luid als je haar betrapt. Maar zomers mogen dat, niemand is zo charmant als een zomer.
Zomers zijn niet perfect, soms doet hun luide lachen naar herfst verlangen. Naar kousen en plooirokken, naar het rode van wijn en de klank van gedichten. Hoe zij blozen om een klein beetje te verdwijnen in het roestige van blaadjes op de grond.
Maar we staan weer voor de zomer, tussen haar tenen groeien rozen en lavendel.
Van rozen hou ik, en ook van lavendel.