Er was niemand om haar tegen te houden toen ze, doorheen de wilde distels, de tuin van haar buurman inliep en zorgvuldig over de geplaatste wolfijzers heenstapte.
En ineens stond ze daar, oog in oog met haar vijand. ‘Ik kom mijn bal halen,’ zei ze. Ineens viel het haar op dat de man die voor haar stond amper groter was dan zij.
De man keek haar aan zonder knipperen, minutenlang.
‘Waar is mijn bal?’ vroeg ze
‘In de keuken.’ Hij zei het zonder intonatie, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.
En zo liep zij zijn keuken in, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.
Een buldogachtige hond kwam aangelopen, met in zijn muil een stukgebeten gele bal.
‘Die is van mij!’ riep ze uit. ‘Geef terug!’
Het dier kwispelde en legde de bal gewillig voor haar voeten.
‘Braaf,’ zei ze met lage stem. Want ze wist dat je een hond best zo toespreekt.
‘Heb je hem gevonden?’ vroeg de buurman die net binnenkwam.
Ze knikte alleen, daarna zwegen ze allebei.
‘Morgen is het Nieuwjaar,’ zei ze tenslotte om het ijs te breken.
Het leek de man niet mee te vallen om daar een antwoord op te verzinnen. ‘Ga maar naar buiten langs de voordeur,’ zei hij na een tijdje.
Ze wuifde toen ze vertrok, en hij wuifde terug.
(Het is niet compleet onmogelijk dat dit zich vandaag afspeelde, ergens. Die dingen gebeuren.)