Alles brengt me naar mijn moeder.
Het is markt in Tongeren en het regent, een beetje maar, net genoeg om mondhoeken naar beneden te doen wijzen. Mama wil naar de kraam met ondergoed, omdat ze er grote bh’s verkopen, maar ze koopt niets omdat ze niet kan passen. We kopen aardappelen maar mijden de kramen met dieren, want daar kan ze niet tegen. Daarom keren we via een omweg terug naar de auto.
Het is een groene Ford Fiesta, ik herinner me nog vooral de cassetterecorder. Mama houdt veel van muziek, maar niet van dansen en niet van zingen. Zij kan Mozart door haar armen en benen doen stromen zonder ook maar een millimeter te bewegen. Een keer zag ik haar dansen, samen met mijn zoon Kamiel. Daarna huilde ze, en ik ook.
Het is fijn om weer even bij haar te zijn, alsof ze er nog is. Het doet me niet meer huilen, dat is voorbij. Het is al meer dan veertien jaar geleden dat ze stierf. Als ik haar gezicht voor me zie, is dat het gezicht op de foto’s, niet haar echte gezicht.
Ik schijn op haar te lijken, we hebben dezelfde lach. Veel liever zou ik haar karakter willen, haar onvoorwaardelijkheid, haar vermogen om diep te zitten en toch een hand te reiken naar wie nog dieper zit, en haar vermogen om muziek te beleven met haar hele wezen.