Het ei waarin hij zat brak open met een luide krak. Zo luid was het dat alle eenden kwamen kijken. Hij was rond en geel, zoals alle kuikentjes. En in zijn bekje zat een vreemde krul.
‘Ik noem hem Toto,’ zei zijn mama. Ze keek naar haar jong, midden in de stukjes eierschaal, en ook naar de andere eieren, die voorlopig nog geen barsten vertoonden.
Toto groeide razendsnel, gaf zijn moeder een zoen en trok de wijde wereld in. Zijn bekje werd een slurf en hij kreeg nog twee extra poten, zodat hij er vier had.
Wat leuk, dacht hij. En hij hoopte dat hij nog meer poten zou krijgen, wat dan weer niet gebeurde.
Toen hij één maal helemaal rond de wereld gelopen was, keerde hij weer naar zijn moeder. Ondertussen waren zijn broers en zussen ook uit hun ei gekomen. Samen zwommen ze in de vijver, en ze vertelden verhalen over alles wat nog nooit gebeurd was en wat misschien ook nooit zou gebeuren. Want je weer nooit hoe de dingen zullen gaan.
(* We zijn nog steeds in Tokyo. Omdat ik alleen een pen had om mee te tekenen, kocht ik vandaag ook een pak stiften. Daarmee maakte ik deze tekening, daarna schreef ik ook het verhaaltje.
* Tokyo is, behalve bijzonder, ook bijzonder druk. Tekenen en schrijven brengt wat rust in Tokyo.
* Toto is het merk van onze wc en lavabo hier.)