Toen ik het wel gezien had: een berg verkleed in watervallen
velden vol met klaproos zijn, de zee in zijn oneindigheid
de grootheid van de sterren, weerspiegeld in het klein
ik opnieuw bij mezelf kwam en drukte op de bel
maar niemand deed er open, dus belde ik bij jou aan
en jij opende wel
Je liet me binnen, luisterde, gaf me te drinken en te eten
maar alles bleef wat star en kil
want hout was je vergeten
De wind toonde bekommerdheid, rukte de oudste takken af
offerde ons hun leven, de bomen stemden toe
om ons wat vuur te geven
Daarna gekleed in vrienden zijn, jouw handen in mijn wanten
liepen we naar mijn huis, Jij drukte op de bel
toen opende ik wel