Rondom mijn ogen groeide water
waarin de wind zijn rimpels blaast
Mijn haren werden zilverder
mijn wezen kwetsbaarder, te zacht
Ik vraag me af wanneer je groot werd, kind
en ik huil wanneer je lacht
Ik heb al bladeren afgeworpen maar
pleegde geen moord op wie ik was
en vind ik geen groen meer in mijn takken
dan richt ik mijn blik wel naar het gras