Het is alweer even geleden dat ik beloofde om regelmatig een schrijfoefening te posten. Maar daar gaat ie!
Dit is een gouwe ouwe, maar hij doet het nog. In deze oefening zal je leren om bewust om te gaan met tegenstellingen.
Maria is een doodgewone vrouw. Ze werkt als verpleegster in een Universitair Ziekenhuis. Ze werkt hard, is plichtsbewust, is daarnaast een goede moeder en een liefhebbende echtgenote. We starten ons verhaal, Maria doet alles wat ze moet doen, dus… het is een oersaai verhaal waarin niets gebeurt.
In een ander scenario, is Maria net zo goed verpleegster. Maar bij het zien van een druppel bloed valt ze flauw of begint ze te hyperventileren. Dat maakt haar leven niet gemakkelijk, het heeft zelfs een weerslag op haar gezinsleven. Haar man lacht haar uit, waardoor ze in de armen van een knappe chirurg vlucht. Kortom, stof genoeg om een boek mee te vullen.
Als Maria een probleem heeft dat haar toren doet wankelen, maar net niet doet omvallen, zal het verhaal genoeg spanning bevatten. Voor een schrijver is dat dankbaar.
Doe nu de volgende oefening:
- Kies een vijftal beroepen, bijvoorbeeld: bakker, postbode, acteur, leraar, winkeljuffrouw
- Schrijf bij ieder beroep een eigenschap die er niet bij past, iets dat zeker en vast voor problemen zal zorgen, bijvoorbeeld:
* bakker: smetvrees
* postbode: blind
* acteur: stotteren
* leraar: haat kinderen
* winkeljuffrouw: kleptomaan
- Kies er dan eentje uit, bijvoorbeeld: het winkelmeisje dat kleptomaan is.
- Leef je in, probeer tot een zo volledig mogelijk beeld van deze persoon te komen:
Het winkelmeisje is een studente (ze doet dit werk als studentenjob); naam: Margot; kort bruin haar, vriendelijk, best knap, fris voorkomen, draagt winkeluniform.
Veel schrijfplezier!