Heimwee is, net als eenzaamheid, iets dat zichzelf regelmatig in gang zet. Ook wanneer je je afvraagt waar dat voor nodig is. Als een machine die om de zoveel tijd weer heropstart om zich ervan te verzekeren dat alles nog werkt.
Als ik heimwee heb is het naar niets. Naar het prikken van de ruwe mat onder de tafel van mijn grootouders. Waar ik op lag terwijl ik de onderkant van de tafel bestudeerde. Naar thuiskomen na een week op kot. En naar het huis van mijn groottante in Visé. Gek dat ik dat oude huis blijf voelen. Dat ik me de klank van de telefoon in de hal nog herinner en dat ik in gedachten nog altijd in de koekoeksklok kan kruipen. Vroeger kroop ik erin door ernaar te kijken. Die klok werd dan een echt huis, waar ik in zat om even weg te zijn van de volwassenen die grote stukken rijsttaart aten.
Vandaag bedacht ik dat ik nog eens naar Visé wou gaan. Alleen. Met de trein. Om te zien of de straten nog net zo grijs zijn als toen. Maar ik vrees dat ik in dat grijze niet meer zoveel kleuren zal zien. En dan komt de heimwee weer, als een grote machine.