Een dik jaar geleden las ik een interview met Noémie Schellens. De stadssopraan vertelde over haar liefde voor de Leuvense Vaart. Zoiets is herkenbaar. Voor mij wel. Daarna kwam haar verhaal over een bioscoop, vroeger bij haar in de buurt. Ze mocht er met haar ouders gratis naartoe, om de zaal te vullen. Hoe ze er zo ongeveer dagelijks belandde, vertelde ze, waardoor ze regelmatig films twee keer zag.
Het leek me een droom, zoiets. En het deed me denken aan mijn bezoeken aan de Sphinx-bioscoop in Gent. Het was begin jaren negentig en in de namiddag werden er gratis reeksen getoond. Zo zag ik bijna alle afleveringen van Kiezlowski’s Berlin Alexanderplatz. De bioscoopbezoeken domineerden mijn dagen. Het was in die periode dat ik Vrije Grafiek studeerde. Ik stond dan vroeg op om alvast te schetsen voor ik, eveneens vroeg, naar het atelier vertrok. Daar leefde ik me uit met etspersen, salpeterzuur en linomesjes tot… de episode zou gaan beginnen. Dan repte ik me naar de bioscoop. Mijn werk voor die dag zat er dan al op. Het enige dat ik nog moest doen, was me neervlijen in één van de rode zetels, naar het scherm kijken en even een blik werpen op een handvol bizarre bioscoopbezoekers.
Achteraf denk ik dat de basis van veel van mijn verhalen toen al gevormd werd. Zelfs de basis van het uiteindelijke verhaal “Cinema Der Mandarin” ligt daar, in de Sphinx in Gent. Maar het verplaatste zich naar de Leuvense Vaart.
Dat het een Leuvens verhaal geworden is voelt goed. Soms moet je een ode brengen aan de stad waar je van houdt.
Het verhaal “Cinema Der Mandarin” zal binnenkort verschijnen als luisterboek