Afgelopen vier dagen werkte ik koortsachtig aan een nieuw prentenboek.
Vier dagen – dat is niet lang voor een prentenboek. Maar langer kon gewoon niet.
Niet dat ik niet meer tijd had, maar het boek zat te veel in mijn hele lijf.
Het maakte mijn stappen hoekig, mijn denken vierkant, mijn woorden boekig.
In die dagen schreef ik geen enkel gedicht, terwijl ik er vaak twee per dag schrijf.
(Niet al mijn gedichten zijn goed, misschien zijn mijn gedichten meestal zelfs niet goed, mijn gedachten worden gewoon gedichten. Of iets dat ik zo ben gaan noemen omdat het helpt om ze zin te geven.)
Ik hou me eraan dagelijks minstens een half uurtje muziek te spelen, omdat ik geloof dat dat een manier is om het te leren. Maar meer dan wat vingeroefeningen zaten er niet in, in die vier dagen.
Eten en drinken deed ik wel nog, met gemak zelfs. Met mensen praten ook, gelukkig.
Maar hetgeen me normaal gezien in evenwicht houdt, boog volledig naar dat boek en dreigde ermee me te doen omvallen.
Vandaag was het boek klaar. Voormiddag bevond ik me in de euforie van iets dat voor mij klopt. Namiddag gaf ik nog een workshop en daarna meende ik te rusten. Echter, toen kwam de muziek weer in mij boven, de poëzie, en al die dingen die ik helemaal niet hoef te doen maar die me in evenwicht houden.
Ik knutselde er een filmpje van, omdat dat me helpt om het zin te geven.
(Van het boek hoor je nog, het gaat over een nijlpaard, een olifant, elf roodwangschildpadden en een bijzonder mooie dag.)