Mensen op straat blijven me inspireren. Deze vrouw zag ik op straat (de rest is verzonnen).
Iets in haar was gaan roepen. Eerste zeurend, daarna met een onmiskenbare dreiging. Het had haar naar buiten gejaagd. Hoe lang het al geleden was dat ze nog buitenlucht gevoeld had? Niet zo lang. Gisteren nog was ze naar de bakker geweest, een mens moet eten.
Twijfelend stapte ze de straat uit. Hoe lang dat geleden was? 26 jaar. Altijd was er die angst. Van mensen had ze nooit gehouden. Van hem wel. Oprecht. Toen hij haar verliet was al de liefde dit ze voor hem had gevoeld veranderd in haat. Het had haar lichaam gevuld en was gaan uitstralen over haar hele huis, daarna over de straat. Daarom wou ze die niet meer uit.
En toen was er die stem, die haar vertelde dat het onzin was. 26 jaar lang had ze zich haar leven verbeeld. Ze zou muren moeten breken en daar uit stappen.
Langzaam liep ze de Steenstraat in. Mensen die ze tegenkwam, staken de straat over. Dat stelde haar gerust. Haar schoenen knelden, het was lang geleden dat ze haar teennagels nog knipte. Die aan haar handen waren ook lang, plots viel het haar op.
Een kind wees naar haar, hij riep er iets bij, en een vrouw trok aan zijn arm.
Er waren twee jonge mannen die naar haar floten en dan bulder lachend verder liepen.
Haar benen waren stram geworden. Wat als ik val? dacht ze paniekerig. De wereld rond haar was te groot geworden. Een ijl gevoel in haar hoofd overviel haar. ‘Rustig blijven,’ sprak ze zichzelf toe. Haar stem klonk ver weg. Toen haar voeten wilden rennen, viel ze op de grond.
Van uit het niets verscheen dat meisje daar. Eerst wazig, daarna helder. ‘Gaat het mevrouw?’ Weerstand voelde ze niet. Ze liet zich helpen. Het meisje ondersteunde haar en liep mee tot bij de voordeur.
Dat viel mee, dacht ze. Zo had ze gevreesd gekwetst te zullen worden.