De wereld brandt vol neonlichten.
Tussen de voetbaltrofeeën gonst het blij van jarig zijn. Het kaatst van ruit tot ruit tot ruit. De stemmen worden uitgelaten. Buiten donkert het en kinderen rennen over het voetbalveld. Een hond koerst met hen mee. Zwiepend met zijn staart verwacht hij een groot feest.
En op de hoogste barkruk zit een jongen, tussen voetbaltrofeeën, ruiten en lichten. Als de hond blaft, krimpt hij ineen.
Aan de rand van het voetbalveld staat een jongen.
Aangetrokken door wat hem zo angstig maakte, kroop hij van zijn kruk.
Hij kijkt naar de hond en stapt. Stap voor stap. De hond rent. Dingen verlopen sneller dan verwacht.
Zijn bevende hand raakt de hondenrug.
De hond haalt een bal en brengt hem naar de jongen. Die overwint zijn aarzeling en gooit.
Binnen is het feest.
Kinderen eten chips en luisteren niet meer naar grote mensen die zeggen dat ze naar huis gaan. Na nog één glas. En nog één.
De wereld brandt van sterren vol en de jongen speelt met de hond.