Wat het mag zijn wat het voor mij mag zijn?
een wit een lang gesneden
de helft dan van een groot? want we hebben geen klein
voor u mevrouw? voor u mevrouw meneer?
een appel- of een kriekenflap
of abrikoos? want appels en zelfs krieken dat hebben wij niet meer
en jij klein kind heb je wel centjes mee?
ik wil zo’n koek met pudding
ach ja ze zijn maar klein dus ik geef je er twee
dag mevrouw dag dag mevrouw meneer
het is al halfzeven
bruin heb ik nog wel maar wit is er niet meer
Ze gaat naar huis
want hij wacht daar op haar
ze veegt bloem van haar trui
kamt nog eens door haar haar
Wat het mag zijn wat het voor mij mag zijn
ik vraag een groot volkoren
en zij geeft me een wit en dat is ook nog klein
voor u mevrouw voor u mevrouw meneer?
een appel- of een kriekenflap
ik kan u niet echt helpen dat hebben wij niet meer
en jij klein kind kreeg je wel centjes mee?
dat is vijf cent te weinig
zo werken wij niet nee ik geef je heus niets mee
dag dag mevrouw dag dag mevrouw meneer
het is al halfzeven
dus sluit ik nu de deur mijn hart dat doet zo’n zeer