Vroeger had ik een groottante die veel weg had van Edith Piaf. Ze moet ongeveer dezelfde lengte gehad hebben en ze had dezelfde houding: lichtjes naar voren gebogen met haar benen een beetje gespreid. Onze tante was van dezelfde generatie en had een gelijkaardig kapsel, maar dan goudblond geverfd en ze droeg eveneens rechte rokken tot even onder de knie.
Tante Elise had dezelfde spot in haar blik, dat hautaine binnenpretje, dat haar ingehouden lach af en toe plots liet klateren . Maar die tante, die zong niet, want zo was ze niet opgevoed, en ze was er te trots voor. Er was nog meer dat ze niet deed omwille van die trots en omwille van die opvoeding. Trouwen bijvoorbeeld. Ze had geen kinderen maar zij hield van vogels. Ze voederde de merels en de roodborstjes die op haar terras kwamen. En de mussen! Piaf betekent mus – alsof toeval bestaat.
Anders dan Piaf werd mijn tante wel oud. Eerst deelde ze een kamer met mijn oma in het bejaardentehuis. Maar toen ze dementeerde begon ze ineens te zingen. Altijd maar luider. Daarom kreeg ze een andere kamer.
Ik hou van de liedjes van Piaf. Het is ook fijn om ze te zingen. Nu al. En als ik ze zing, denk ik aan die groottante. Aan hoe wij kruimels bewaarden voor haar vogels, want alle vogels van de wereld waren van haar. En aan hoe die vogels jarenlang in haar plaats zongen.