We kijken in de richting van het eindpunt, het is nog ver, we weten nog niet precies op wat het lijkt, maar ze hebben gezegd dat het er is, en ze hebben de richting aangewezen waarin we moeten kijken. Dat er een eindpunt is, dat heeft me al moed gegeven, want ik was daaraan gaan twijfelen.
Nog steeds zie ik het niet, maar misschien kijk ik nog niet helemaal de goede richting uit. Of misschien herken ik het nog niet als eindpunt, omdat het er anders uitziet dan de eindpunten die ik ken.
Of er dingen zijn die ik achteraf zal missen? Mijn eerste antwoord is: Nee.
Ik bewonder degenen die de rust kunnen omarmen, maar zelf word ik onrustig van zoveel rust. Ik vind het makkelijker om een teveel aan prikkels te overschrijven met andere prikkels dan om ze te verwerken. Ik denk dat ik me zelden zo overprikkeld heb gevoeld als de afgelopen weken. Elk stukje irritatie lijkt eeuwig rond te draaien in mijn systeem. Prikkels om dit weg te denken moet ik zelf verzinnen. Nu ben ik gelukkig goed in verzinnen, maar ik hou niet van het gevoel te moeten leven in een zelfverzonnen wereld. Veel meer hou ik van die wereldjes als vluchtplek om me in terug te trekken wanneer ik daar zelf voor kies.
Dat gebrek aan keuze geeft me het gevoel niet vrij te zien. Maar het drijft me ook in de richting van dingen waar ik anders niet voor zou durven kiezen. Lange avonden alleen met mijn piano, mooie wandelingen met mijn zus, mijn eigen kruiden kweken. En al haat ik mijn gsm en erger ik me tijdens het videochatten te pletter aan de wallen onder mijn ogen, er waren al heel fijne afstandsgesprekken bij.
En of ik die dingen niet zal missen? Nee, want ik hoop ze mee te nemen in mijn volgend leven. Alsof het om een volgend leven gaat.